Eenzame Uitvaart #230 Verslag

Eenzame uitvaart nummer 230

I.M. Meneer C.E.M. (29-11-1952 – juni 2018)
Vrijdag 25 mei 2018, 9:30 uur, begraafplaats St. Barbara
Verslag: Gina van den Berg (secretaris) / Dichter van dienst: Erik Jan Harmens

Op 10 augustus 2018 werd ik gebeld door ambtenaar Rozenberger van de Amsterdamse gemeentedienst. Op 31 juli vond de politie meneer C.E.M. in zijn rijtjeshuis in Geuzenveld. Een huis met een wat dorps karakter, laat Google streetview zien; vitrages voor de ramen. Bij meneer M. zaten ze potdicht. “Wat komt u doen,” had een buurjongetje gevraagd toen de dienst de woning betrad. M. was toen al ongeveer een maand overleden.

De politie was ingeschakeld op verzoek van zijn bewindvoerder. Hij was niet komen opdagen op een afspraak, en dat was vreemd. Meneer M. was heel punctueel in zijn afspraken met zijn maatschappelijk werker of de bewindvoerder, waarschijnlijk de enige twee mensen die meneer M. nog zag. Hij leefde als een kluizenaar. Hij had ieder contact met de buitenwereld verbroken nadat hij was bedrogen door vrienden.

Meneer M. was op 29-11-1952 geboren in Buenos Aires, Argentinië. De dienst vond een Argentijns paspoort, dat in 1979 was afgegeven in Buenos Aires. Om de paar jaar moest Dhr. M.  het laten verlengen. Het paspoort bevat de volgende verlengingsdata: 1983-1986, 1986-1991. Ook staat er een visumstempel in: van 18-09-1980 tot 19-09-1980 verbleef Dhr. M. met toestemming van de wereldlijke macht in Lissabon. We weten dus dat hij in elk geval 1 nacht in de stad aan de Taag heeft doorgebracht. Er zijn twee documenten gevonden uit Brazilië. Op het vreemdelingendocument uit 2005 wordt als data de entrada, datum van binnenkomst, ‘1986’ vermeld. Zou dat betekenen dat M. op zijn minst 9 jaar in Brazilië heeft gewoond? Er is iets raadselachtigs aan al deze documentatie.

In de woning lag verder een Nederlands rijbewijs. De datum van afgifte luidt: 31 augustus 2009. De Nederlandse verblijfsdocumenten stammen uit 2010. Volgens dit document had meneer M. de Italiaanse nationaliteit. Er is een Italiaans paspoort in de woning aangetroffen. Dit is in 2011 afgegeven, hetzelfde jaar dat meneer volgens zijn visum in Amsterdam woonde. En dan nog een Italiaans rijbewijs. Dit ontving meneer M. in 1984. Het was geldig tot 1994. Beide documenten zijn afgegeven in Milaan. ‘Het zou kunnen’, oppert Rozenberger, ‘dat een van de documenten vervalst is’.

Terug naar wat we weten. Op 6 augustus kwam er een melding binnen bij de dienst. Een week ervoor, dinsdag 31 juli, (de dag dat Mars de aarde wonderbaarlijk dicht genaderd had) had de politie het lichaam van meneer gevonden en naar het VU overgebracht.

Daarna had de politie een onderzoek ingesteld naar nabestaanden. Het had niets opgeleverd. Hij was alleen in Nederland, zonder familie. Hij had geen partner en was waarschijnlijk nooit getrouwd geweest. Ook was hij de Nederlandse taal niet machtig. Hij ging met de verkeerde personen om, die zijn vriendschap niet verdienden. Hij was te goed van vertrouwen geweest, te aardig eigenlijk.  Hij had zijn handtekening gezet terwijl hij niet wist wat hij tekende. Voor hij het wist zat hij tot over zijn oren in de schulden. ‘Buiten zijn schuld’, haast Rozenberger zich erbij te vermelden. ‘Hij was slachtoffer geworden van identiteitsfraude’.

Hij trok zich terug in zijn huis, verbrak ieder contact met de buitenwereld en leefde als een kluizenaar. Alleen de bewindvoerder en de maatschappelijk werkster zag hij nog. Maar hij nodigde ze nooit bij hem thuis uit. En dat had een reden.

Het huis was zwaar vervuild. Rozenberger, die toch al heel wat heeft gezien in zijn werk, heeft moeite te omschrijven wat hij aantrof. Hij schetst het beeld van iemand die alle hoop heeft laten varen. Iemand die geen energie meer heeft voor zichzelf, of zijn huis te zorgen. Er stonden planten, maar ook die waren dood. Alles in het huis was overleden, behalve de zwermen vliegen. Die voeren wel bij de hitte. Het was een grote rotzooi, behalve de kledingkasten. Die waren heel erg netjes’.

Meneer Kiewik, ook van de dienst uitvaarten, vult dit beeld later aan, als we voor de ingang van de kerk wachten tot meneer Degenkamp de muziek van mijn USB-stick heeft overgezet op de computer. ‘In de woning troffen we een grote hoeveelheid klokkies aan; joekels van horloges. Het waren Seiko’s, dus niks bijzonders, maar zo’n grote wijzerplaat op je pols is wel imposant. Vlak voor aanvang spoedt een jonge vrouw zich onze kant op. Het is de bewindvoerder. Ze vindt het belangrijk haar cliënt, ze heeft er meer dan tachtig, naar zijn laatste rustplaats te begeleiden. ‘Dat doen we met elke cliënt die eenzaam sterft, ook de minder aardige.’ Meneer M. schaart ze niet tot die categorie. ‘Hij was charmant. We hadden vooral contact via e-mail, met behulp van google translate konden we communiceren. Een enkele keer kwam hij naar ons kantoor. Dan was hij altijd erg punctueel.’ Kiewik merkt op: ‘Dat rijmt wel met al die horloges’. Ik kijk even opzij naar de dichter van Dienst, Erik Jan Harmens. Die is ook altijd stipt met tijd. Dat schreef hij een column voor de Trouw, waarin hij over zijn leven schrijft. De uitvaartleider schudt onze hand, terwijl achter ons de kist van meneer M. al in het voorgeborchte van de kapel klaar staat naar binnen getild te worden, geflankeerd door zes dragers. Als er meer dan twee mensen bij de uitvaart blijken te zijn, wachten de dragers buiten.

Ik heb een aantal muziekstukken uitgekozen, op basis van het weinige dat we weten van meneer M. Omdat de uitvaartleider vreest dat hij mijn handschrift niet kan ontcijferen, verzoekt hij me zelf mijn motivatie van de muziekkeuze voor te lezen.

In de kapel brandt, naast zes kaarsen, een wierookvat. De zwaar katholieke lucht past wel bij meneer M.’s Zuid-Amerikaanse achtergrond, vind ik, hoewel de Argentijnen te boek staan als de Duitsers van Latijns-Amerika.

We betreden de kapel, achter de kist aan, op de klanken van Silencio, van de Braziliaanse Ceumar. “Breng de pijn tot zwijgen en maak er een stille symfonie van. De storm van stilte onthult je genezen ziel”, luidt het eerste couplet. Je wenst het meneer M. toe, maar uit alles schemert door dat meneer M. worstelde met de eenzaamheid, zoals Kiewik het verwoordt. Ieder mens heeft behoefte aan verbinding, aan contact. Met een beetje fantasie kun je je meneer M. ook in andere, betere tijden voorstellen: Gekleed in een van zijn nette pakken, een zwoele wind langs zijn wangen, een joekel van een Seiko om zijn pols, flanerend door de straten van Milaan. Dit beeld probeer ik op te roepen in het tweede lied, waarin Lucia Dallo Milano bezingt. Het is een lied dat de hectiek van de stad voelbaar maakt. Ik werp een blik op de bewindvoerder om te peilen of ik haar niet kwets met deze fantasie. Zij heeft meneer gekend, hem de hand geschut. Hij was voorkomend, maar kan zij hem zich ook voorstellen als flaneur?

Erik Jan Harmens haalt meneer M. heel dichtbij in zijn gedicht.

NU U

IM de heer C.E.M.

er hangt vitrage voor uw ramen

heb ik stiekem op streetview gezien

een muur van doek tegen zonnestralen

die buitenstaanders nul inkijk biedt

ook nu is het zicht op u ontnomen

men kan slechts raden wie u bent

wanneer u in Geuzenveld bent aangekomen

data de entrada: onbekend

het duurde lang voor u werd gevonden

je kunt ook zeggen: men is laat gaan zoeken

zo eindigt hij die ongebonden

verscholen achter gordijnendoeken

de taal niet spreekt, geen saldo heeft

alleen nog ademt, tot zelfs dat niet meer

maar voor de duur van dit gedicht nog leeft, nog leeft

opnieuw gelezen: wéér een keer

laat me u woorden geven om in te wonen

taal om soms bij weg te dromen

rijm als verlate verjaarstraktatie

metrum als stand-in voor polspulsatie

u uit zilverstaat, ik uit kikkerland

laaglands reik ik u de hand

er hing vitrage voor uw raam

maar onbedekt spreek ik uit uw naam

nu u, C.E.M.

nu u

Later, als we achter de kist aan het kerkhof op schuifelen, vertelt hij dat hij een connectie voelde met meneer. Zijn woorden brengen meneer M. heel dichtbij. Na zijn gedicht zet meneer Degenkamp direct het derde lied in: Milonga del solitario. De Argentijnse Ataluopa Yupanqui neemt ons mee in de gedachtenwereld van een eenzaam man. Ik heb het zelf zo vertaald: ‘Maak geen tekens op mijn voorhoofd als ik sterf in mijn hol, kijkend naar de horizon, ik wil geen kruizen of schorten, geen opdrachten voor de Eeuwige… Ik ben als de leeuw in de bergen. Ik leef en ik sterf in eenzaamheid.’

‘Op de tonen van De cara de la pared  van Lhasa de Sela zullen we de kist naar het graf begeleiden,’ sluit ik af. En ik wil wel, maar ik kan gewoon niet verder praten. Meneer M. heeft geen fijn leven gehad, in de woorden van zijn bewindvoerder, en ik vind het zo droevig dat de woorden van dit laatste lied dit onderstrepen:

Huilend

En misschien is sterven maar het beste.

Waar ben je?